Begrippenlijst

We proberen ons marketingmateriaal zo duidelijk mogen te maken, maar enig financieel jargon is onvermijdelijk. Daarom verklaren we in deze begrippenlijst enkele van de meest gebruikte financiële termen. Cursieve woorden binnen een definitie worden elders in de begrippenlijst verklaard.

   B   C   D   E   F   G   H   I   J   K   L   M       P   Q   R   S   T   U   V   W   X   Y   Z

A

Aandeel

Een effect waarmee de houder deelneemt in het kapitaal van een bedrijf. Doorgaans genoteerd aan een beurs. Als beleggingscategorie staan aandelen bijvoorbeeld tegenover obligaties. Een aandelenpositie houdt feitelijk in dat de houder een bepaald gedeelte van het kapitaal van het betreffende bedrijf in handen heeft.

Aandelencertificaat

Een door een bank uitgegeven effect dat op een beurs verhandeld kan worden en dat de onderliggende effecten van een buitenlands bedrijf vertegenwoordigt.

Aandelen

Zie aandeel. Also commonly called ‘stocks’.

Aandelenterugkoop

De terugkoop van aandelen door een onderneming, waardoor het aantal uitstaande aandelen daalt. Het belang van bestaande aandeelhouders in de onderneming neemt hierdoor procentueel gezien toe. Over het algemeen wijst dit op een optimistische visie van de onderneming op de toekomst en een mogelijke onderwaardering van de aandelen van de onderneming.

Absoluut rendement

Het rendement dat een portefeuille in totaal heeft opgeleverd. Anders dan het relatieve rendement, dat gespiegeld wordt aan de resultaten van een benchmark. Het absolute rendement komt neer op winst of verlies en wordt uitgedrukt als een percentage van de totale portefeuillewaarde.

Actief beleggen

Een beleggingsbenadering waarbij een fondsbeheerder actief beslissingen neemt over welke beleggingen hij in portefeuille neemt en in welk aantal, vaak met als doel een specifieke index te overtreffen. Zo’n benadering vertrouwt op de vaardigheden van de fondsbeheerder. Het tegenovergestelde van passief beleggen.

Active share

Deze waarde geeft aan hoe groot de afwijking is tussen de belangen in de portefeuille en die van de benchmark. Een portefeuille met een active share van 60% betekent dat 60% van de belangen afwijkt van de benchmark, terwijl de resterende 40% overeenkomt met de benchmark.

Afdekking

Het innemen van een compenserende positie in een gerelateerd effect om de risico’s te kunnen beheersen. Deze posities worden gebruikt voor het beperken of compenseren van de mogelijke totale verliezen in een portefeuille. Daar kunnen verschillende technieken voor worden gebruikt, waaronder derivaten.

Afdekking tegen inflatie

Een asset of belegging waarvan de waarde naar verwachting in de loop van de tijd gelijk blijft of stijgt ten opzichte van het inflatieniveau.

Afwaardering

Beleggers willen minder betalen voor een aandeel of het verlagen van de creditrating van een obligatie.

Agio

Wanneer de onderliggende waarde van een effect lager wordt ingeschat dan de actuele koers, is er sprake van 'agio'. Binnen beleggingsfondsen wordt hiermee bedoeld dat de waarde per aandeel van het fonds hoger ligt dan de intrinsieke waarde van de onderliggende posities. Agio is het tegenovergestelde van disagio (wanneer de koers lager ligt dan de onderliggende waarde).

Alfa

Actieve portefeuillebeheerders proberen waarde te creëren door af te wijken van een benchmark, wat ook risico's met zich meebrengt. De alfa biedt inzicht in het succes van deze relatieve-waardecreatie. Een positieve alfa wijst erop dat de beheerder van toegevoegde waarde was. Concreet is de alfa het verschil tussen het portefeuillerendement en het resultaat van een gekozen benchmark, gecorrigeerd voor het risiconiveau van de portefeuille.

Alternatieve beleggingen

Beleggingen die niet binnen de traditionele beleggingscategorieën aandelen, obligaties of contanten vallen. Onder andere vastgoed, hedgefondsen, grondstoffen, private equity en infrastructuur worden als alternatieve beleggingen beschouwd.

À pari

Bij het verstrijken van de looptijd worden obligaties doorgaans tegen de nominale waarde (à pari) afgelost. Een obligatie die tegen € 100,- is uitgegeven, wordt als het goed is à pari voor € 100,- afgelost wanneer de looptijd verstreken is. Ook bekend als 'aflossingswaarde'.

Animal spirits

Een term die is gebruikt door John Maynard Keynes als een verwijzing naar de emotionele manier van denken van beleggers en consumenten, waarbij vertrouwen of een gebrek daaraan de economische groei kan aanjagen of afremmen.

Deep learning

Implica l'inserimento in un sistema informatico di una grande quantità di dati utilizzabili per intraprendere decisioni su altri dati. Questi dati vengono inseriti tramite reti neurali, ovvero strutture logiche che pongono una serie di domande binarie vero/falso o estraggono un valore numerico da tutti i dati raccolti e li classificano in base alle risposte ricevute.

Arbitrage

Arbitrage verwijst naar de praktijk waarbij men op verschillende markten tegelijk identieke (of vergelijkbare) financiële instrumenten koopt en verkoopt om te profiteren van een prijsverschil.

Asset-allocatie

De allocatie van een portefeuille naar een beleggingscategorie, sector, regio of type effect.

Asset-backed securities (ABS)

Een financieel effect dat 'gedekt' is door activa zoals leningen, creditcardschulden of huurcontracten. Op deze manier kunnen beleggers in een brede waaier activa beleggen die inkomsten opleveren.

B

Balans

Een financieel overzicht met een momentopname van de activa (bezittingen) en de passiva (vreemde vermogen en aandelenvermogen) van een onderneming. Elk segment geeft beleggers een idee van wat de onderneming in bezit heeft en verschuldigd is, maar ook van wat aandeelhouders hebben geïnvesteerd. Het heet een balans vanwege de boekhoudkundige vergelijking: activa = schulden + aandelenvermogen.

Barbell-strategie

Een beleggingsstrategie voor obligaties waarbij de ene helft is belegd in langlopende obligaties en de andere helft in kortlopende obligaties. Het doel hiervan is het genereren van een beter risicogecorrigeerd rendement.

Bearmarkt

Een periode waarin de effecten op een financiële markt door de bank genomen aan waarde verliezen. In het algemeen spreekt men van een bearmarkt als een marktindex 20% of meer is gedaald in ten minste twee maanden. Het tegenovergestelde van een bullmarkt.

Bedrijfsobligatie

Een obligatie uitgegeven door een bedrijf.

Beleggingsfonds

Een beleggingsfonds is een beursgenoteerde closed-end collectieve beleggingsregeling die het geld van de aandeelhouders belegt in de aandelen van andere bedrijven.

Benchmark

Een referentiepunt (meestal een index) waarmee het rendement van een beleggingsportefeuille getoetst kan worden. Zo kan het rendement van een Brits aandelenfonds worden afgezet tegen een marktindex zoals de FTSE 100, die de 100 grootste aan de Londense effectenbeurs genoteerde ondernemingen vertegenwoordigt.

Bescherming tegen neerwaartse risico's

De verliezen beperken of minimaliseren wanneer de waarde van een onderliggende positie afneemt.

Bèta

Een maatstaf die inzicht biedt in hoe een portefeuille of effect in verhouding tot de bredere markt staat. De markt heeft altijd een bèta van 1. Stel: een portefeuille heeft een bèta van 1. Stijgt de markt bijvoorbeeld 10%, dan betekent dit dat de portefeuille exact evenveel stijgt. Een portefeuille met een hogere bèta dan 1 stijgt of daalt naar verwachting scherper dan gemiddeld op de markt. Ligt de bèta tussen de 0 en 1, stijgt of daalt de portefeuille meestal wel mee met de markt, maar zijn de schommelingen beperkter. Een negatieve bèta impliceert dat de betreffende portefeuille de neiging heeft zich in tegengestelde richting te bewegen.

Beursgang

Eerste introductie op de beurs. Aandelen van een bedrijf worden voor het eerst aangeboden op de beurs.

Beursgenoteerd vastgoed

Binnen vastgoedbeleggingen heeft dit betrekking op ondernemingen (waaronder REIT’s) die staan genoteerd aan een aandelenbeurs en hun inkomsten voornamelijk halen uit het bezitten, beheren of ontwikkelen van vastgoed.

Bewust zijn van een index

Hoewel portefeuilles worden opgebouwd op basis van een benchmark, worden aandelen vooral geselecteerd – en krijgen deze een weging – op basis van de fundamentele aandelenanalyse van een fondsbeheerder.

Blue chip-aandelen

Aandelen van een alom bekend, lang gevestigd en financieel gezonde onderneming, doorgaans met een lange staat van dienst wat betreft betrouwbare en stabiele groei.

Boekwaarde

Een term die gebruikt wordt om aan te geven hoeveel een bedrijf of asset volgens de balans waard is; deze waarde kan verschillen van de marktwaarde.

Bottom-up

Bottom-up fondsbeheerders stellen portefeuilles samen door zich te richten op de analyse van individuele effecten om de beste kansen in hun sector of land/regio in kaart te brengen. Het tegenovergestelde van top-down beleggen.

Bruto binnenlands product (bbp)

De waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten binnen een bepaalde periode (meestal per kwartaal of per jaar). Het bbp wordt meestal uitgedrukt als een percentage en vergeleken met een voorgaande periode. Het is een maatstaf voor de totale economische activiteit van een land.

Bullmarkt

Een periode waarin de effecten op een financiële markt over het algemeen in waarde stegen, met name als dat langer aanhoudt. Het tegenovergestelde van een bearmarkt.

Buy-and-hold

Een beleggingsstrategie met een langetermijnvisie, ongeacht de marktbewegingen op korte termijn.

C

Carry

De definitie van ‘carry’ is baten of kosten van het bezit van een asset. Voor een obligatiebelegger is dit de rente die op de obligatie wordt betaald, samen met de financieringskosten van de belegging en de mogelijke winsten of verliezen uit wisselkoersveranderingen. De betekenis van ‘carry’ hangt af van de gebruikte context.

Chinese A-aandelen

Aandelen die staan genoteerd aan de aandelenbeurs van Shenzhen en Shanghai.

Claimemissie

Nieuw uitgegeven aandelen die uitsluitend bestaande aandeelhouders kunnen aankopen.

Cloudcomputing

Het op afstand beheren van IT-diensten door computer- en opslagtechnologie te kopen van gespecialiseerde dienstverleners op internet.

Collectief investeringen- en beleggingsregeling (ICB)

Een fonds waarin geld van beleggers bijeen wordt gebracht om te beleggen in aandelen, obligaties, contanten en/of andere effecten uit het Verenigd Koninkrijk en elders.

Compound Annual Growth Rate (CAGR)

Een maatstaf voor het jaarlijkse groeipercentage van een belegging over langere termijn. Het effect van rente op rente wordt hierbij meegenomen. De CAGR wordt doorgaans gebruikt om het rendement van beleggingen te kunnen kwantificeren en vergelijken of om het verwachte toekomstige rendement te extrapoleren.

Consumentenprijsindex

Een maatstaf die de prijsverandering van een mandje goederen en diensten meet. Het wordt gebruikt om de ‘inflatie’ te schatten. Headline-inflatie is een berekening van de totale inflatie in een economie, waarbij ook zaken als voedsel en energie worden meegeteld die doorgaans gevoeliger zijn voor prijsschommelingen (volatiel). Kerninflatie is een maatstaf voor de langetermijninflatie, zonder veranderlijke/volatiele zaken als voedsel en energie.

Contingent convertible bonds (CoCo's)

Obligaties die bij een vooraf bepaalde gebeurtenis omgewisseld kunnen worden in aandelen van de emittent of geheel of gedeeltelijk worden afgeschreven.

Contract for difference (CFD)

Een financieel contract tussen twee partijen. Winst en verlies is afhankelijk van de veranderende koers van onderliggend effecten, waarbij het verschil wordt betaald in cash. Het biedt exposure naar alle voordelen en risico’s van het bezitten van een effect zonder dit effect daadwerkelijk te bezitten.

Contrair

Een beleggingsstijl die een andere weg inslaat dan de heersende mening op de markt en conventionele benaderingen. Contraire beleggers zijn ervan overtuigd dat kuddegedrag tot grootschalige over- of onderwaardering op de financiële markten kan leiden.

Correlatie

In hoeverre de prijsschommelingen van twee variabelen (bijvoorbeeld het aandelen- of fondsrendement) dezelfde richting op wijzen. Bij een correlatie van +1 bewegen ze altijd in dezelfde richting. Een correlatie van -1 betekent juist dat ze altijd in tegengestelde richting bewegen. Ligt het cijfer rond de 0, is er een zwakke of helemaal geen relatie tussen de twee variabelen.

Couponrente

Rentebetalingen die op vooraf vastgelegde momenten aan de obligatiehouder uitbetaald worden. De coupon wordt uitgedrukt als percentage van de nominale waarde van de belegging. Een obligatie met een nominale waarde van € 100,- en een couponrente van 5% per jaar levert bijvoorbeeld € 5,- aan rente per jaar op.

Credit

Verwijst naar obligaties op vastrentende markten waarbij de lener geen overheidsdienst is. Meestal is de lener een onderneming of een individu, en hebben de kredieten de vorm van obligaties, leningen of andere vastrentende categorieën.

Creditmarkt

Een markt voor beleggingen in bedrijfsobligaties en aanverwante derivaten

Creditrating

Een score die is toegekend aan een lener op basis van zijn kredietwaardigheid. Dit kan betrekking hebben op een overheid of onderneming, maar ook op een van hun individuele obligaties of financiële verplichtingen. Een entiteit die investmentgradeobligaties uitgeeft, heeft een hogere creditrating dan een entiteit die highyieldobligaties uitgeeft. De rating wordt doorgaans toegekend door rating agencies, zoals Standard & Poor’s en Fitch, die gestandaardiseerde scores gebruiken zoals ‘AAA’ (een hoge rating) of ‘B-’ (een lage rating). Moody's, een andere bekende rating agency, gebruikt een iets andere notatie (met Aaa voor een hoge en B3 voor een lage rating).

Creditspread

Het verschil tussen de rente op bedrijfsobligaties en de rente op vergelijkbare staatsobligaties.

Cyclische aandelen

Bedrijven die discretionaire c.q. cyclische consumptiegoederen verkopen, zoals auto's, of sectoren die erg gevoelig zijn voor veranderingen in het economische klimaat, zoals mijnbouwbedrijven. De aandelen en obligaties van cyclische bedrijven ondergaan in de regel heftigere koersschommelingen als de bredere economie goed draait of terugloopt dan de effecten van niet-cyclische bedrijven.

D

Deflatie

Een periode waarin de prijzen van goederen en diensten sectorbreed dalen. Meestal een teken van een verzwakkende economie. Het tegenovergestelde van inflatie.

Derivaat

Een financieel instrument waarbij de waarde samenhangt met een of meer onderliggende activa, bijvoorbeeld aandelen, obligaties, grondstoffen of valuta's. Het is een contract tussen twee of meer partijen waarmee beleggers kunnen inspelen op de waardeontwikkeling van de betreffende activa. Voorbeelden van derivaten zijn futures, opties en swaps.

Desinflatie

Daling van het inflatiepercentage.

Detailhandelsprijsindex

Een maatstaf die de prijsverandering van een mandje goederen en diensten meet. Het wordt gebruikt om de ‘inflatie’ te schatten. Het verschil met de consumentenprijsindex zit hem vooral in de rekenmethode en het meetellen van rentebetalingen over hypotheekleningen.

Direct vastgoed

Binnen vastgoedbeleggingen heeft dit betrekking op beleggingen in fysiek vastgoed (gebouwen), in tegenstelling tot beursgenoteerde vastgoedaandelen. Ook wel ‘brick and mortar’-vastgoed genoemd.

Disagio

Wanneer de onderliggende waarde van een effect hoger wordt ingeschat dan de actuele koers, is er sprake van 'disagio'. Binnen beleggingsfondsen wordt hiermee bedoeld dat de waarde per aandeel van het fonds lager ligt dan de intrinsieke waarde van de onderliggende posities. Het tegenovergestelde van agio.

Disconteringsvoet

Disconteringsvoet: rekent toekomstige kasstromen om in de huidige waarde. Door de contante waarde van toekomstige winsten te berekenen, krijgt een belegger een beter idee van de actuele waarde van een bedrijf.

Dispersie

De mate waarin het rendement van elke variabele (zoals aandelen in een benchmark) afwijkt van het gemiddelde rendement van de benchmark.

Diversificatie

Een manier om risico te spreiden door verschillende soorten beleggingen/beleggingscategorieën te mixen in een portefeuille. Dit is gebaseerd op de aanname dat koersen van verschillende beleggingen zich anders gedragen in een bepaald scenario. Beleggingen met een lage correlatie bieden de meeste diversificatie.

Dividend

Een uitkering van een onderneming aan haar aandeelhouders. De hoogte hiervan is variabel en wordt betaald als een deel van de winst van de onderneming.

Dividenddekking

De verhouding tussen de inkomsten en dividenduitkering van een onderneming. Deze maatstaf geeft aan hoe houdbaar het dividend van een onderneming is.

Dividendrendement

De ontvangen inkomsten op een belegging als percentage van de beurskoers. Dit maakt het mogelijk om de inkomsten van verschillende beleggingen, zoals aandelen, obligaties, cash of vastgoed, met elkaar te vergelijken, of de inkomsten van verschillende fondsen op een zeker moment.

Down-capture ratio

Deze ratio meet hoe een portefeuille presteert ten opzichte van een index als de index daalt. Als de down-capture ratio van een portefeuille 90 bedraagt, daalt deze portefeuille met 9% in periodes dat de benchmark met 10% daalt. De outperformance ten opzichte van de benchmark is dan 1%.

Door de hypecyclus navigeren

De hypecyclus is een visuele voorstelling van de maturiteit, de marktperceptie en de ingebruikname van nieuwe technologieën. Vaak overschatten de markten het kortetermijnpotentieel van een nieuwe technologie of innovatie en onderschatten ze het langetermijnpotentieel, wat zowel op- als neerwaartse volatiliteit veroorzaakt voor de onderliggende aandelen die aan die technologie zijn blootgesteld.

DRAM

Dynamic Random Access Memory is een goedkoop geheugen met een grote capaciteit dat wordt gebruikt in digitale elektronica, bijvoorbeeld voor het werkgeheugen van computers.

Drawdown

Het verschil tussen de hoogste en de laagste prijs van een portefeuille of effect in een specifieke periode. Hiermee kan de mogelijke beloning van een belegging in verhouding tot het risico beoordeeld worden.

Duration

Een maatstaf voor de gevoeligheid van een vastrentend effect of obligatieportefeuille voor een verandering van de marktrente. De duration wordt gemeten als het gewogen gemiddelde van alle resterende kasstromen van het effect of de portefeuille (zowel couponbetalingen als de terugbetaling van de nominale waarde). Dit wordt uitgedrukt in jaren. Hoe hoger de duration, des te gevoeliger de belegging is voor schommelingen van de marktrente. 'Een short-positie in duration' houdt in dat de portefeuille een lagere gemiddelde duration heeft dan een specifieke benchmark. Een portefeuille met 'een long-positie in duration' heeft juist een hogere gemiddelde duration dan een aangewezen benchmark.

Duurzaam en verantwoord beleggen

Een belegging die geacht wordt het milieu en het leven van een gemeenschap te verbeteren. Een veelgebruikte strategie is om niet te beleggen in ondernemingen die zijn betrokken bij tabaksproducten, vuurwapens en olie, en tegelijkertijd actief op zoek te gaan naar ondernemingen die zich inzetten voor de duurzaamheid van het milieu en de samenleving.

E

EBITDA

De winst vóór aftrek van rente, belastingen, afschrijvingen en amortisaties (Earnings Before Interest, Tax, Depreciation and Amortisation) is een maatstaf voor de operationele resultaten van een bedrijf. De EBITDA maakt het eenvoudiger om bedrijven te vergelijken doordat de impact van de kapitaalstructuur (boekhoudkundige beslissingen rondom de schuldfinanciering, afschrijvingen en belastingen) wordt weggestreept.

Economische cyclus

De schommeling van de economie tussen expansie (groei) en krimp (recessie). Veel factoren hebben hier invloed op, zoals de bestedingen van huishoudens, overheden en bedrijven, de handel, technologie en het beleid van centrale banken.

EER

De Europese Economische Ruimte. De EER staat het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaaltussen bepaalde landen toe.

Effect

Een aandeel, obligatie of ander financieel instrument

Effecten met variabele rente

Effecten met voorwaarden waarmee de rentevoet op vastgestelde data kan worden aangepast.

Effectieve duration

De duration van een obligatie met geïntegreerde opties kan gekwantificeerd worden met de effectieve duration. Met deze maatstaf kan beoordeeld worden hoe gevoelig de koers van de betreffende obligatie is voor schommelingen in een bepaalde rentecurve.

Efficiënt portefeuillebeheer

Het beleggen in allerlei categorieën die de grootste kans hebben om de beste risicogecorrigeerde rendementen te realiseren en die efficiënt worden beheerd. Zo wordt het risico verlaagd en worden de kosten tot een minimum beperkt.

ESG

Bij duurzaam of ESG-beleggen (beleggen met oog voor milieu, maatschappij en governance) worden factoren in overweging genomen die verder reiken dan de gebruikelijke financiële analyse. Dat kan ertoe leiden dat er minder mogelijkheden tot beleggen zijn en dat de prestaties en blootstellingen verschillen van de bredere markt en zich mogelijk meer concentreren in bepaalde sectoren.

Excess return

Het verschil tussen het rendement van een effect of portefeuille en dat van de benchmark. Dit wordt ook vaak het ‘relatieve rendement’ genoemd.

Exchange traded fund (ETF)

Een verhandeld beleggingsproduct dat een index volgt (bijvoorbeeld een aandelen-, obligatie- of grondstoffenindex). ETF’s worden net als een aandeel verhandeld aan een aandelenbeurs en hebben te maken met koersschommelingen, omdat ook de koers van de onderliggende waarden schommelt. ETF's kennen gewoonlijk een hogere dagelijkse liquiditeit en een lagere vergoeding dan actief beheerde beleggingsfondsen.

Expansief begrotingsbeleid

Monetaire autoriteiten gebruiken expansief begrotingsbeleid om de geldhoeveelheid te verruimen en de economische bedrijvigheid te stimuleren. Dit beleid houdt de rente laag om bedrijven, particulieren en banken aan te moedigen geld te lenen.

Exposure

"Het deel van een portefeuille dat onderhevig is aan koersbewegingen van een specifiek effect, een specifieke sector, markt of economische variabele.
Het wordt meestal uitgedrukt als een percentage van de totale portefeuille. Bijvoorbeeld: de portefeuille heeft een exposure van 10% naar de mijnbouwsector."

F

Fiscaal

Gerelateerd aan de belastingen, schulden en uitgaven van een overheid.

Fiscaal/belastingtechnisch beleid

Hangt samen met belastingen, schulden en begrotingen. Het overheidsbeleid op basis waarvan belastingtarieven en begrotingen worden vastgelegd. Dit type beleid staat helemaal los van monetair beleid, waar in de regel een centrale bank verantwoordelijk voor is. Er is sprake van fiscale verkrapping als de overheid besluit de belasting te verhogen en/of haar uitgaven te beperken in een poging de staatsschuld af te bouwen. Fiscale verruiming (of stimuleringsmaatregelen) houdt in dat de overheid haar uitgaven juist opschroeft en/of belastingen verlaagt.

Fiscale reflatie

Een poging van een overheid om de geldhoeveelheid te vergroten met behulp van fiscaal beleid (belastingtarieven, uitgavenniveaus etc.). Het doel is daarbij een deflatoire trend om te draaien.

Fundamentele analyse

De analyse van informatie die bijdraagt aan de waardering van een effect, zoals de winst van een bedrijf of de evaluatie van het managementteam, maar ook algemene economische factoren. Tegenover de fundamentele analyse staat de technische analyse, die is gericht op kenmerken van de financiële markten, zoals het identificeren van seizoenspatronen.

Future

Een overeenkomst tussen twee partijen om verhandelbare activa, zoals aandelen, obligaties, grondstoffen of valuta's, op een vastgelegd tijdstip tegen een vooraf bepaalde prijs te kopen dan wel te verkopen. Een future is een type derivaat.

G

Gedekte lening

Een lening waarbij de kredietnemer heeft toegezegd bepaalde activa over te dragen als hij of zij uiteindelijk niet aan de betalingsverplichtingen voldoet.

Geldgroei

De geldhoeveelheid is de totale hoeveelheid geld in een economie. De beperkte definitie van geldhoeveelheid omvat bankbiljetten en munten die in omloop zijn en monetaire equivalenten die eenvoudig omgezet kunnen worden in cash. De uitgebreidere definitie omvat ook verschillende soorten langerlopend, minder liquide bankdeposito’s.

Geldhoeveelheid

De geldhoeveelheid is de totale hoeveelheid geld in een economie. De beperkte definitie van geldhoeveelheid omvat bankbiljetten en munten die in omloop zijn en monetaire equivalenten die eenvoudig omgezet kunnen worden in cash. De uitgebreidere definitie omvat ook verschillende soorten langerlopend, minder liquide bankdeposito’s.

Geldmarktinstrument

Een uiterst liquide vastrentend instrument voor de korte termijn.

Geconcentreerde portefeuille

Een portefeuille met een laag aantal deelnemingen of met hoge wegingen voor de grootste posities. Een dergelijke portefeuille brengt meestal meer risico met zich mee dan een vergelijkbare maar meer gespreide portefeuille. Een negatieve gebeurtenis met gevolgen voor een klein aantal posities zou tot aanzienlijke volatiliteit of verliezen kunnen leiden. Daar staat tegenover dat de kans ook groter is dat de portefeuille beter presteert dan verwacht.

Zie ook hoge overtuiging.

Gestructureerde producten

Beleggingen die uitgebreid op maat kunnen worden gemaakt met een persoonlijk risico-rendementsprofiel. Doorgaans wordt er een traditioneel effect zoals een bedrijfsobligatie als basis genomen, maar worden de normale inkomsten uit dit effect vervangen door andersoortige betalingen op basis van hoe een of meer onderliggende activa op de markt presteren.

Gewogen gemiddelde looptijd

De gemiddelde tijd voordat de looptijd van de activa in een portefeuille verstrijkt.

Gewogen gemiddelde lengte van huurcontract

De gemiddelde tijd totdat de huurcontracten in de portefeuille verlopen, gewogen naar huurinkomsten. Een belangrijke maatstaf voor vastgoedbeleggers.

Gewogen gemiddelde marktkapitalisatie

De gemiddelde marktkapitalisatie van een positie, gecorrigeerd voor de grootte van die positie in een portefeuille of index.

Gewogen gemiddelde niet-verlopen huurtermijn

De verhouding, doorgaans uitgedrukt als percentage, van een vastgoedobject of -portefeuille waarvoor geen huurder is.

Gilts

Britse staatsobligaties die de Bank of England op de markt heeft gebracht ten bate van de Britse staatskas.

Goed gekapitaliseerd bedrijf

Een bedrijf dat voldoende contante reserves aanhoudt om zijn operationele activiteiten zonder grote beperkingen te kunnen voortzetten.

Gouden aandeel

Een soort aandeel dat de aandeelhouder vetorecht geeft over wijzigingen in de statuten van het bedrijf. Een houder van een gouden aandeel bezit minimaal 51% van de stemrechten. Gouden aandelen kunnen worden uitgegeven door private ondernemingen of overheidsbedrijven (meestal in het VK en Brazilië).

Groei tegen een redelijke prijs

Beleggers die op zoek zijn naar groei tegen een redelijke prijs zoeken bedrijven die ondergewaardeerd zijn (waardebeleggen) en een solide en langdurig groeipotentieel hebben (groeibeleggen).

Groeibeleggen

Groeibeleggers selecteren bedrijven met veelbelovende groeiperspectieven. De winst van deze bedrijven neemt naar verwachting bovengemiddeld toe ten opzichte van de rest van de markt waardoor hun aandelenkoers stijgt. Zie ook waardebeleggen.

Grondstoffen

Een fysieke grondstof zoals olie, goud of tarwe. De aan- en verkoop van grondstoffen op financiële markten vindt normaal gesproken plaats via termijncontracten.

H

Handelstekort

Wanneer de import van een land de waarde van de export overtreft.

Hefboom

Het gebruik van leningen die bedoeld zijn om de exposure naar activa/markten te vergroten. Dit kan gedaan worden door cash te lenen en dat te gebruiken om activa te kopen, of door het gebruik van financiële instrumenten, zoals derivaten, om het effect van leningen te simuleren voor verdere investeringen in activa.

Hefboomeffect

Hefboomeffect wordt op meerdere manieren gebruikt:
1. Als alternatieve term voor 'schuldgraad' gebruikt: de verhouding tussen het vreemd vermogen (de schuldenlast) van een bedrijf en het eigen vermogen (aandelenvermogen). Deze verhouding kan ook op andere manieren uitgedrukt worden, zoals netto-schuld als een multiple van de omzet, doorgaans netto-schuld gedeeld door de EBITDA (de winst vóór aftrek van rente, belastingen, afschrijvingen en amortisaties). Een hoger hefboomeffect komt overeen met een hogere schuldenlast.
OF
2. De blootstelling aan een bepaald actief of een specifieke markt verhogen met geleend kapitaal. De eenvoudigste manier om dit te doen is leningen afsluiten om vervolgens een rechtstreekse positie in te nemen. Daarnaast kan dit leeneffect gesimuleerd worden met financiële instrumenten zoals derivaten: beleggers kunnen hun blootstelling aan een actief hiermee verhogen zonder meer in te leggen.

Hefboomreductie

Een bedrijf dat zijn schuldenlast (passiva) afbouwt zodat het minder zwaar weegt tegenover de activa in de balans. Het tegenovergestelde van hefboomverhoging.

Herwaardering

Dit vindt plaats als beleggers een hogere prijs willen betalen voor aandelen, doorgaans vooruitlopend op hogere winstcijfers. Bij obligaties kan een herwaardering plaatsvinden als het vermogen van de issuer van de obligatie om rente te betalen en de schuld af te lossen verbetert (kredietkwaliteit). Zie ook afwaardering.

High-yield-obligatie

Een obligatie met een lagere kredietrating dan een investment-grade-obligatie. Soms wordt er ook naar deze klasse obligaties verwezen met de omschrijving 'obligaties met een rating lager dan investment grade'. Bij dit soort obligaties is er doorgaans een hoger risico dat de emittent niet meer aanzijn betalingsverplichtingen voldoet. Beleggers worden in principe gecompenseerd voor dit hogere risico met een hogere couponrente.

Hoge overtuiging

Een strategie waarbij de portefeuillebeheerder een beperkt aantal aandelen in portefeuille houdt die volgens hem de meeste kans op outperformance bieden. Hoe kleiner her aantal posities, hoe meer invloed elk aandeel heeft op de under-/outperformance. Een aanpak op basis van hoge overtuiging kan ook leiden tot meer volatiliteit/risico. Zie ook geconcentreerde portefeuille

Hoogrenderende sectoren

Sectoren met aandelen die een hoog dividendrendement hebben vergeleken met het benchmarkgemiddelde.

Huurcontracten op basis van detailhandelsprijsindex

Binnen vastgoedbeleggingen verwijst dit naar huurverhogingen op basis van de detailhandelsprijsindex.

I

ICBE-richtlijn

De Europese Unie (EU) heeft richtlijnen opgesteld die het voor zorgvuldig gereguleerde fondsen mogelijk maakt vrij te handelen in de hele EU. Een fonds dat handelt in overeenstemming met deze richtlijnen wordt een Instelling voor Collectieve Beleggingen in Effecten (ICBE) genoemd. Deze regelgeving is bedoeld om beleggers meer bescherming te bieden.

Illiquide activa

Effecten die niet probleemloos op de markt kunnen worden gekocht of verkocht. Zo zijn aandelen van bedrijven met een forse marktkapitalisatie (largecaps) in de regel liquide, aangezien er in principe veel kopers en verkopers te vinden zijn.

Illiquide alternatieve beleggingen

Effecten die niet eenvoudig gekocht of verkocht kunnen worden op de markt. Aandelen met een hoge marktkapitalisatie zijn doorgaans wel liquide, omdat er vaak veel kopers en verkopers op de markt zijn voor zulke aandelen.

In gebreke

Als een debiteur (zoals een emittent van obligaties) niet in staat is de rente te betalen of het oorspronkelijke geleende bedrag terug te betalen wanneer dit moet.

Index

Een statistische maatstaf voor de veranderingen in een effectenmarkt. Zo geeft in de VS de S&P 500 Index weer wat de performance is van de aandelen van de 500 grootste Amerikaanse bedrijven. Het is een veelgebruikte benchmark voor aandelenfondsen die in deze regio beleggen. Elke index heeft zijn eigen berekeningsmethode en wordt meestal uitgedrukt als een verandering ten opzichte van een bepaalde basiswaarde.

Inflatie (%)

Het tempo waarmee de prijzen van goederen en diensten in een economie stijgen. Algemeen gebruikte indexen hiervoor zijn de CPI en de RPI. Het tegenovergestelde van deflatie.

Inflatiegerelateerde obligaties

Obligaties waarbij de coupon en aflossingen worden afgestemd met het inflatiecijfer. Denk hierbij aan Treasury-Inflation Protected Securities (TIPS) die worden uitgegeven door de Amerikaanse overheid. Inflatiegerelateerde obligaties worden ook wel indexobligaties of ‘linkers’ genoemd.

Informatieratio

Het relatieve portefeuillerendement ten opzichte van een benchmark (de 'outperformance') wordt voor deze ratio in verhouding gezet met het aanvaarde risiconiveau. Deze ratio is bedoeld om inzichtelijk te maken hoe consequent een fondsbeheerder rendement weet te behalen. Hij wordt berekend door de outperformance te delen door de tracking error.

Infrastructuurinvestering

Investering in de fysieke bezittingen van een land of bedrijf, zoals wegen, bruggen, water, riolering en telecommunicatie. Meestal doen beleggers dit die voor lange perioden grote hoeveelheden geld investeren. Zij worden echter beloond met geldstromen die op de lange termijn vrij voorspelbaar zijn.

Interbancaire markt

De valutamarkt waar banken verschillende valuta’s met elkaar kunnen verhandelen.

Interbancaire rente

Rentetarief dat banken rekenen als ze elkaar onderling geld lenen (geldt voor kortetermijntransacties).

Intrinsieke waarde

De totale waarde van de activa van het fonds, verminderd met de passiva.

Inflazione negativa

Si ha inflazione negativa quando il livello generale dei prezzi si abbassa fino a generare un tasso d'inflazione negativo. Si tratta di una situazione distinta dalla "disinflazione", che consiste in un calo del livello d'inflazione.

Investmentgradeobligatie

Een obligatie die meestal wordt uitgegeven door overheden of bedrijven die naar verwachting een relatief klein risico hebben op wanbetaling. De hogere kwaliteit van deze obligaties wordt weerspiegeld in een hogere creditrating dan obligaties die ogenschijnlijk een hoger defaultrisico hebben, zoals highyieldobligaties.

J

Er zijn geen definities voor de letter J in deze begrippenlijst.

K

Kapitaalratio

Een maatstaf voor de financiële stabiliteit van een bank in potentiële crisissituaties. Concreet de verhouding tussen de contante reserves die de bank aanhoudt en risicovollere activa.

Kapitaaluitgaven

Uitgaven aan vaste activa zoals gebouwen, machines, apparatuur en voertuigen om de capaciteit of efficiëntie van een bedrijf te vergroten.

Koers-boekwaardeverhouding (K/B of in het Engels P/B)

Een financiële verhouding waarmee aandelen worden gewaardeerd. Deze maatstaf wordt berekend door de marktwaarde van een bedrijf (de aandelenkoers) te delen door de boekwaarde van het eigen vermogen (de waarde van de activa op de balans). Een K/B van minder dan 1 impliceert dat een bedrijf mogelijk ondergewaardeerd is of dat een bedrijf achteruit gaat. Hoe hoger de K/B is, des te meer zijn de markten bereid om boven op de boekwaarde van de bedrijfsactiva te betalen voor het aandeel.

Koers-winstverhouding (K/W of in het Engels P/E)

Een populaire verhouding waarmee analisten aandelen en indices waarderen en met elkaar vergelijken. Deze wordt berekend door de actuele aandelenkoers te delen door de winst per aandeel.

Korting

Wanneer de koers van een effect lager is dan de onderliggende waarde, wordt dat effect ‘verhandeld tegen een korting’. Binnen beleggingsfondsen is dit de mate waarin de koers per aandeel in het fonds lager is dan de onderliggende intrinsieke waarde. Het tegenovergestelde van handelen tegen een premie.

Krappe arbeidsmarkt

Doet zich voor wanneer de vraag naar arbeid minstens zo groot is als het aanbod. In een krappe arbeidsmarkt moeten werkgevers concurreren om werknemers, wat betekent dat werknemers meer onderhandelingsruimte hebben wat betreft de lonen.

Kredietbeoordeling

Een score die ratingkantoren zoals Standard & Poors, Moody’s en Fitch geven voor de kredietwaardigheid van een kredietnemer. Er worden gestandaardiseerde scores gebruikt, zoals ‘AAA’ (een hoge kredietbeoordeling) of ‘B’ (een lage kredietbeoordeling), maar de scores kunnen per kredietbeoordelaar variëren. Moody’s, een ander bekend ratingkantoor, gebruikt een iets andere schaal met Aaa (een hoge kredietbeoordeling) en B3 (een lage kredietbeoordeling).

Kredietrisico

Het risico dat een lener zijn contractuele betalingsverplichtingen aan beleggers niet nakomt, door de vereiste schuld niet of niet tijdig af te lossen.

Kredietverzuimswap

Een type derivaat waarbij twee partijen een overeenkomst sluiten om het kredietrisico van een obligatie over te dragen. De koper van de swap verplicht zich tot periodieke betalingen aan de verkoper. In ruil daarvoor zegt de verkoper toe de onderliggende schuld af te betalen als de emittent van de obligatie niet aan zijn betalingsverplichtingen kan of wil voldoen. Een CDS is bedoeld als verzekering tegen wanbetaling en is ook een verhandelbaar effect. Tegelijkertijd kan een fondsbeheerder op deze manier een positie innemen in specifieke emittenten of indices zonder het onderliggende effect daadwerkelijk aan te hoeven houden.

Kwantitatieve verruiming

Onconventioneel monetair beleid dat centrale banken gebruikten om de economie te stimuleren door de totale hoeveelheid geld in een bankensysteem te verhogen.

L

Laatcyclisch

Het rendement van beleggingen is grotendeels afhankelijk van cyclische factoren die met de staat van de economie te maken hebben. Economieën en markten zijn cyclisch en de duur van een cyclus kan uiteenlopen van een of twee jaar tot bijna tien jaar. Over het algemeen is een economie vroegcyclisch in de overgang van recessie naar herstel; midcyclisch is als het herstel aantrekt; en laatcyclisch is als de groei vertraagt, lonen beginnen te stijgen en de inflatie aantrekt. Op dit punt zijn beleggers bijzonder optimistisch en denken ze dat de koersen blijven stijgen.

Lange rente

De hoogte van het inkomen op een effect, meestal uitgedrukt in procenten. Let op: een lagere rente betekent meestal een hogere koers en omgekeerd

Largecap-aandelen (largecaps)

Grotere ondernemingen, zoals gedefinieerd door de totale marktwaarde van een onderneming op basis van marktkapitalisatie (berekend door het aantal uitgegeven aandelen te vermenigvuldigen met de huidige koers van het aandeel) kunnen doorgaans eenvoudig worden gekocht of verkocht op de markt (zeer liquide).

Leegstand

De gemiddelde tijd tot de huurcontracten in de portefeuille worden beëindigd, gewogen op basis van de contractuele huurinkomsten.

Leningen

Particuliere schuldbewijzen van niet-'investment grade' bedrijven, die meestal gedekt worden door de bedrijfsactiva en die als eerste voor terugbetaling in aanmerking komen. De rentebetalingen zijn gekoppeld aan de geldmarktrente.

LIBOR

London Interbank Offered Rate. Een veelgebruikte rentevoet waartegen banken elkaar korte leningen verstrekken. De LIBOR is de belangrijkste benchmark voor kortetermijnleningen.

Liquide beleggingen

Effecten die eenvoudig gekocht of verkocht kunnen worden op de markt.

Liquiditeit

De capaciteit om een bepaald effect of actief op de markt te kopen of te verkopen. Beleggingen die eenvoudig verhandelbaar zijn op de markt (zonder dat dit enorme koersschommelingen veroorzaakt) worden 'liquide' genoemd.

Long in de Amerikaanse dollar

Long zijn in de Amerikaanse dollar betekent het kopen/bezitten van een positie in de valuta in de verwachting dat deze in waarde zal stijgen.

Long/short

Een portefeuille die uit een mix van long- en short-posities kan bestaan. De long-posities leveren winst op als het onderliggende effect in waarde stijgt, en de short-posities renderen positief als het onderliggende effect juist minder waard wordt. Met een dergelijke beleggingsstrategie is het theoretisch mogelijk om ongeacht de marktomstandigheden een positief rendement te behalen, hoewel dat geen garantie is.

Long-only

Een portefeuille die uitsluitend uit long-posities bestaat.

Long-positie

Een effect dat een belegger aankoopt omdat hij of zij een waardestijging verwacht.

M

Marktkapitalisatie

De totale marktwaarde van de uitgegeven aandelen van een onderneming. Die bereken je door het aantal uitgegeven aandelen te vermenigvuldigen met de huidige koers van de aandelen. Dit cijfer wordt gebruikt om de omvang van een onderneming te bepalen.

Microkrediet

Kleinschalige kredietverlening aan mensen die geen toegang hebben tot conventionele financiering, meestal door particulieren of kleine bedrijven.

(Minimum)reserveverplichtingen

Een wettelijk voorgeschreven minimumpercentage dat een bank aan contante reserves moet aanhouden.

Mobility as a Service (gedeelde mobiliteit)

Diensten die gebruikers voorzien van vervoer op de korte termijn wanneer ze het nodig hebben.

Momentumbeleggen

Een beleggingsstrategie die gebaseerd is op het idee dat waargenomen trends eerder zullen aanhouden dan omkeren. Verwacht wordt dat aandelen waarvan de koers stijgt, zullen blijven stijgen en aandelen waarvan de koers daalt, achter zullen blijven.

Monetair beleid

Het beleid dat een centrale bank voert om het inflatiecijfer en de economische groei in de goede richting te sturen. Hiervoor kan de bank schuiven met beleidsrentetarieven en de geldvoorraad. Er is sprake van monetaire verruiming als een centrale bank de geldvoorraad verhoogt en de financieringskosten verlaagt. Monetaire verkrapping houdt juist in dat de centrale bank de inflatie probeert te beteugelen en de economische groei wil vertragen door de beleidsrente te verhogen en de geldvoorraad te verkleinen. Zie ook het begrip 'Fiscaal/belastingtechnisch beleid'.

Monetaire aggregaten

Methodes om de geldhoeveelheid in de economie te meten.

Mortgage-Backed Securities (MBS)

Een effect dat gedekt is door een mandje hypotheken. Beleggers in MBS'en krijgen periodiek betaald uit de onderliggende hypotheken, vergelijkbaar met couponrente bij obligaties. Te vergelijken met een Asset-Backed Security (ABS).

Multipliereffect

Wanneer er geld wordt geïnvesteerd in een economie, veroorzaakt dit een soort kettingreactie. Het multipliereffect is de verhouding tussen de inkomensverandering en de overheidsuitgaven.

N

NAIRU

Non-accelerating inflation rate of unemployment (natuurlijke werkloosheid). Dit is een niveau van werkloosheid in een economie waarbij de inflatie niet stijgt. In feite is er dan sprake van een evenwicht tussen de staat van de economie en de arbeidsmarkt.

Natuurlijke werkloosheid

Het werkloosheidscijfer in een economie waarbij de inflatie niet oploopt. Feitelijk precies het punt waarop de economie en de arbeidsmarkt in evenwicht zijn.

Navigeren in de hypecyclus

Het identificeren en begrijpen waar een opkomende technologie zich bevindt op de hypecyclus (hype, gebruik, volwassenheid, maatschappelijke toepassing), wat helpt om gebieden van de markt te vermijden die zich in de hypefase bevinden.

Neerwaarts risico

Een schatting hoeveel een effect of portefeuille daalt als de markt de verkeerde kant op beweegt.

Neerwaartse bescherming

Het beperken van verliezen als de waarde van een onderliggende belegging daalt.

Negatieve inflatie

Negatieve inflatie doet zich voor als het algemene prijsniveau daalt waardoor het inflatiecijfer negatief wordt. Dit is iets anders dan ‘desinflatie’, want dan is er sprake van een daling van de inflatie.

Netto- en bruto-blootstelling

De blootstelling van een portefeuille aan de markt. De netto-blootstelling wordt berekend door de totale long-blootstelling binnen de portefeuille te verminderen met de short-blootstelling. Als een portefeuille bijvoorbeeld 100% long en 20% short is, bedraagt de netto-blootstelling 80%. De bruto-blootstelling wordt berekend door de absolute waarde van alle long- en short-posities bij elkaar op te tellen. Als een portefeuille bijvoorbeeld 100% long en 20% short is, komt de bruto-blootstelling uit op 120%.

Niet-cyclisch

Bedrijven/sectoren die essentiële goederen produceren zoals nutsbedrijven of basisconsumptiegoederen. Waar cyclische bedrijven goederen en diensten op de markt brengen waar vraag naar is als de economie goed draait, leveren niet-cyclische bedrijven goederen en diensten die consumenten hoe dan ook moeten afnemen, ongeacht de status van de economie. Denk hierbij aan gas, voedsel en elektriciteit.

Nieuwe generatie infrastructuur

Omvat de verschuiving naar ‘cloudinfrastructuur’ – computers en opslag op omvangrijke schaal, wat leidt tot goedkope, snelle rekenkracht en toegang tot machine learning.

Nominale waarde

Een waarde die niet is gecorrigeerd voor de inflatie. Op de obligatiemarkten is dit de prijs waartegen een obligatie is uitgegeven, in tegenstelling tot de actuele waarde (de marktwaarde).

Non-deliverable forward

Een termijncontract dat blootstelling aan vreemde valuta's biedt, waarbij de daadwerkelijke valuta's niet geleverd worden, maar het koersverschil verrekend wordt. Dit is een type derivaat dat niet internationaal verhandeld wordt.

Noodlijdend krediet

Een lening (eventueel in de vorm van een obligatie) waarbij de verschuldigde rentebetalingen uitblijven of het geleende bedrag niet binnen de afgesproken termijn is terugbetaald.

Normale verdeling

In een normale verdeling bevinden de meeste waarnemingen uit een reeks gegevens zich dicht bij het gemiddelde terwijl er relatief weinig waarnemingen verder van het gemiddelde af liggen.

Normalisatie van monetair beleid

Het uitfaseren van onconventioneel monetair beleid van centrale banken (zeer lage rente en het aankopen van kortlopende staatsobligaties) dat is ingevoerd om de wereldeconomie te stimuleren na de wereldwijde financiële crisis van 2008.

Nul-ondergrens

Een situatie waarin de korte rente nul of bijna nul is, waardoor het voor centrale banken moeilijker is om de economie te stimuleren.

O

Obligatie

Een schuldbewijs dat wordt uitgegeven door een onderneming of overheid om geld op te halen. De belegger die de obligatie koopt, leent in feite geld aan de uitgever van de obligatie. Obligaties bieden een rendement voor beleggers in de vorm van vaststaande periodieke betalingen, en het uiteindelijke rendement op de vervaldatum van het aanvankelijk belegde geld – de nominale waarde. Vanwege de vaststaande periodieke rentebetalingen worden ze ook vaak vastrentende instrumenten genoemd.

Obligatieachtige aandelen

Een aandeel dat naar verwachting veilige en voorspelbare inkomsten oplevert bij een lage volatiliteit – eigenschappen die meer worden geassocieerd met obligaties. Zulke aandelen zijn vooral te vinden in de sectoren nutsbedrijven, niet-duurzame consumptiegoederen en farmacie. Ze kunnen worden toegevoegd aan een portefeuille om obligaties na te bootsen, vandaar hun naam.

Obligatierente

De inkomsten uit een effect, meestal uitgedrukt als een percentage. Voor een obligatie wordt dit berekend door de couponrente te delen door de actuele obligatiekoers. Een lagere obligatierente betekent hogere obligatiekoersen.

OEIC

Een Open Ended Investment Company (OEIC) is een soort collectieve beleggingsregeling en is een gebruikelijke structuur voor in het Verenigd Koninkrijk gevestigde fondsen. De meeste zijn ICBE-conform.

Onderhandse plaatsing

Een manier om geld op te halen via de verkoop van effecten aan een gelimiteerd aantal inschrijvers (in tegenstelling tot een openbare plaatsing).

Ondernemingswaarde/EBITDA

Ondernemingswaarde (Enterprise Value) gedeeld door de winst vóór aftrek van rente, belastingen, afschrijvingen en amortisaties (Earnings Before Interest, Tax, Depreciation and Amortisation) – een waarderingsmultiple. Deze multiple is een waarderingsmaatstaf voor ondernemingen waarbij
de schuldenlast, de liquide middelen en de aandelenkoers van het bedrijf in de berekening mee worden genomen. Deze waarde wordt vervolgens afgezet tegen de contante winstgevendheid van de onderneming.

Ondernemingswaarde/omzet

Deze multiple is een kwantificeerbare maatstaf voor de ondernemingswaarde op basis van de jaaromzet, gecorrigeerd voor de balans van het bedrijf.

Onderwogen

Een kleinere weging in een individuele belegging, beleggingscategorie, sector of regio dan de benchmark van een portefeuille.

Ontwrichtende technologie

Een technologie die een bestaande technologie vervangt en de industrie opschudt. Of de ontwikkeling van een nieuwe industrie door een baanbrekend(e) product of dienst.

Opkomende markt

Landen die van een laag inkomen en een minder ontwikkelde economie een overgang doormaken naar integratie in de wereldeconomie en die voortgang boeken op vlakken als de diepte van en toegang tot obligatie- en aandelenmarkten en de ontwikkeling van moderne financiële en toezichthoudende instellingen.

Optie

Een overeenkomst tussen twee partijen waarbij een van beiden het recht aankoopt om een bepaald actief, zoals aandelen, obligaties of valuta's, gedurende een afgesproken periode tegen een vooraf vastgelegde prijs te kopen of te verkopen, afhankelijk van het type optie. Een optie is een type derivaat.

Organisch groei

De intern gegenereerde groei van een onderneming.

Outperformance

Een rendement dat hoger is dan dat van de benchmark van een portefeuille. Vaak ook 'excess return' genoemd.

Overdraagbare effecten

Effecten die zonder beperkingen van de ene aan de andere partij overgedragen kunnen worden.

Onderhands (Over the counter, OTC)

De rechtstreekse handel in effecten zoals aandelen, obligaties of derivaten tussen twee partijen, in tegenstelling tot de handel op een formele gecentraliseerde beurs, zoals de London Stock Exchange.

Overweging

Wanneer een bepaald effect of een specifieke beleggingscategorie, sector of regio in de portefeuille sterker vertegenwoordigd is dan in de benchmark waar deze mee vergeleken wordt.

P

PAIF

Property authorised investment fund. Een fonds dat het voor in aanmerking komende beleggers mogelijk maakt op een fiscaal efficiënte manier inkomsten te ontvangen uit vastgoedbeleggingen.

Pair trade

Een transactie waarbij een longpositie en een shortpositie in twee sterk gecorreleerde effecten (of financiële instrumenten) wordt ingenomen om te profiteren van alle marktomstandigheden.

Passief

Een beleggingsbenadering waarbij een index wordt gevolgd. Deze benadering is passief omdat de index simpelweg zo goed mogelijk gerepliceerd wordt. Op de beurs zijn legio passief beheerde fondsen te vinden (zogeheten trackers of ETF's). Het tegenovergestelde van actief beleggen.

Payoutratio

Het percentage van de netto-inkomsten dat in een jaar in de vorm van dividend wordt uitgekeerd aan aandeelhouders.

Peer-to-peer lenen

Geld dat wordt uitgeleend aan individuen of ondernemingen via online diensten die uitleners koppelt aan leners.

Performancevergoeding

Een stimuleringspremie die wordt betaald aan vermogensbeheerders als een portefeuille een vastgestelde benchmark overtreft. Normaal gesproken wordt deze weergegeven als een percentage van de excess return ten opzichte van die benchmark.

Portefeuille

Een verzameling financiële beleggingen, zoals aandelen, obligaties en cash. Ook vaak een ‘fonds’ genoemd.

Positie

Een belegging in een afzonderlijk financieel instrument, zoals een aandeel of obligatie, of een verzameling van zulke financiële instrumenten. Een portefeuille kan bijvoorbeeld een positie hebben in een technologiebedrijf of via verschillende aandelen een positie hebben in de technologiesector.

Posten buiten de balans

Bezittingen of verplichtingen die niet op de balans van een onderneming staan, maar wel belangrijk zijn om de financiële gezondheid van een onderneming te beoordelen.

Precariaat

Een arbeidersklasse dat zich kenmerkt door korte banen, lage inkomens en weinig sociale zekerheid (pensioen, betaalde vakantiedagen, etc).

Preferente aandelen

Effecten die gedeelde eigendom van een bedrijf vertegenwoordigen en waarop meestal een vast dividend wordt uitgekeerd, maar die geen stemrecht bieden.

Premie

Wanneer de koers van een effect hoger is dan de onderliggende waarde, wordt dat effect ‘verhandeld tegen een premie’. Binnen beleggingsfondsen is dit de mate waarin de koers per aandeel in het fonds hoger is dan de onderliggende intrinsieke waarde. Het tegenovergestelde van korting.

Principal

Binnen obligatiebeleggingen verwijst dit naar het oorspronkelijk geleende bedrag (hoofdsom) aan de issuer van een obligatie. De principal moet op de vervaldatum worden terugbetaald aan de uitlener. Dit staat los van de coupon, een periodieke rentebetaling.

Private equity

Een belegging in een onderneming die niet staat genoteerd aan een aandelenbeurs. Net als met infrastructuurbeleggingen gaat het doorgaans om beleggers die voor een langere periode een groot bedrag inleggen.

Protectionisme

Het beperken van de handel tussen landen, doorgaans met de bedoeling om lokale ondernemingen en banen te beschermen tegen buitenlandse concurrenten. Veelgebruikte maatregelen zijn quota (beperkingen voor het volume of de waarde van geïmporteerde goederen en diensten) of heffingen (belasting of rechten op geïmporteerde goederen en diensten, waardoor die duurder worden voor binnenlandse consumenten).

Purchasing Managers Index

De Purchasing Managers' Index (PMI) (inkoopmanagersindex) is een vroege indicator van de economische gezondheid van de productiesector in een economie. De index is gebaseerd op vijf indicatoren: nieuwe orders, voorraden, productie, leverancierszendingen en de werkgelegenheid.

Q

Er zijn geen definities voor de letter Q in deze begrippenlijst.

R

R2

Een statistische maatstaf voor de koersbeweging van een belegging die kan worden verklaard door de koersbeweging van een andere belegging. Het meet bijvoorbeeld het percentage van bewegingen in een portefeuille dat is toe te schrijven aan veranderingen in de benchmark.

R-kwadraat

Een statistische weergave van de koersschommelingen van een actief die samenhangen met waardeschommelingen van een ander actief. Hiermee kan bijvoorbeeld achterhaald worden in hoeverre de waardeschommelingen van een portefeuille zijn terug te voeren op fluctuaties in de benchmark.

Reactiefunctie

De manier waarop een centrale bank het beleid aanpast als reactie op een bepaalde veranderingen van de macro-economische omstandigheden.

Real Estate Investment Trust (REIT)

Een vehikel dat belegt in vastgoed door vastgoedaandelen, hypotheken of rechtstreeks vastgoedobjecten aan te houden. REIT's zijn beursgenoteerd. Hierdoor zijn ze in de regel uiterst liquide en kunnen ze als normale aandelen verhandeld worden.

Reëel rendement/nominaal rendement

Reëel rendement is het rendement van een belegging na belastingen en inflatie. Bij nominaal rendement wordt geen rekening gehouden met belastingen en inflatie.

Reflatie

Overheidsbeleid bedoeld om de economie te stimuleren en de inflatie aan te wakkeren.

Reflatiemaand

Dalende obligatiekoersen door inflatieverwachtingen.

Regressieanalyse

Een statistisch proces om de relatie tussen verschillende variabelen te schatten, heel vaak na verloop van tijd.

Relatieve waardering

Het vergelijken van de koers van een belegging met de marktwaarde van vergelijkbare beleggingen.

Rendement

De inkomsten die een effect oplevert, doorgaans uitgedrukt als percentage. Voor aandelen is het dividendrendement een populaire maatstaf: hierbij worden de recente dividenduitkeringen per aandeel door de koers gedeeld. Voor obligaties wordt dit berekend als de couponbetaling gedeeld door de actuele koers.

Rendement op kapitaal (in het Engels ROC)

Een maatstaf voor de winstgevendheid die inzicht biedt in hoe effectief een bedrijf kapitaal in winst weet om te zetten.

Rentabiliteit eigen vermogen (REV of in het Engels ROE)

De winst die een bedrijf realiseert met het kapitaal dat aandeelhouders hebben ingelegd. Een maatstaf voor de winstgevendheid van een bedrijf.

Rentecurve

Een grafiek waarvan de rente op obligaties van gelijkwaardige kwaliteit, maar met uiteenlopende looptijden is af te lezen. Normaal gesproken loopt de curve omhoog – langerlopende obligaties renderen dan beter dan obligaties met een kortere looptijd. De rentecurve kan goed inzicht bieden in de marktverwachtingen voor de economische ontwikkeling van een land.

Rentemarkt

Een markt voor beleggingen in staatsobligaties en aanverwante derivaten

Reserve-ratio/reserveverplichting-ratio

Een wettelijke eis, meestal opgelegd door een centrale bank, die het minimumbedrag aan kasreserves bepaalt dat een bank moet aanhouden. Dit is een monetair beleidsinstrument dat gebruikt wordt om de geldhoeveelheid groter of kleiner te maken.

Reshoring

Het terugbrengen van de activiteiten naar het thuisland door een onderneming.

Retail Price Index (RPI)

Een maatstaf voor de inflatie, waarbij de prijsverandering van een mandje met goederen en diensten over een bepaalde periode wordt onderzocht. De RPI verschilt van de CPI-meting van de inflatie, vooral in de berekeningsmethode en in het feit dat hypotheekrentebetalingen worden meegerekend.

Risicogecorrigeerd rendement

Het (potentiële) rendement van een belegging, gecorrigeerd voor het risiconiveau dat beleggers bereid zijn ervoor te aanvaarden. Veelgebruikte risicomaatstaven zijn de alfa, de bèta, de volatiliteit, de Sharpe-ratio en de R-kwadraat.

Risicopremie

Het extra rendement op cash dat een belegger verwacht ter compensatie voor zijn positie in een belegging die niet risicovrij is. Hoe risicovoller een asset geacht wordt, hoe hoger de risicopremie.

Risicovolle beleggingen

Financiële effecten waarvan de koers sterk van schommelen (en dus een groter risico met zich meebrengen).Voorbeelden hiervan zijn aandelen, grondstoffen, vastgoed en obligaties

Risicovrije rente

De rente van een belegging met, theoretisch gezien, geen risico. Doorgaans gedefinieerd als de rente op een Amerikaanse 3-maands Treasury bill (een kortlopend geldmarktinstrument).

S

SaaS

Software as a Service is software op basis van abonnementen die toegankelijk is via internet en die dus niet wordt geïnstalleerd op afzonderlijke computers.

Staartrisico

Het risico dat het rendement van een belegging uitkomt op meer dan drie standaarddeviaties van het gemiddelde, op basis van een normaalverdeling. De kans op dit soort extreme gebeurtenissen wordt miniem geacht, maar de potentiële impact ervan op het rendement kan aanzienlijk zijn. Ze komen voor aan beide zijden van een normaalverdeling. Met het 'staartrisico aan linkerzijde' worden negatieve staartrisico's bedoeld en 'staartrisico's aan rechterzijde' zijn onwaarschijnlijke gebeurtenissen die een uitzonderlijke positieve impact op het rendement zouden hebben.

Schuldafbouw

Wanneer een onderneming de hoeveelheid leningen/schuld op de balans terugbrengt. Binnen een beleggingsfonds verwijst dit naar het terugbrengen van aantal posities dat is gefinancierd met vreemd vermogen.

Schuldgraad

De schuldgraad is een maatstaf voor de schuldenlast van een bedrijf. Daarnaast blijkt hieruit in hoeverre de bedrijfsactiviteiten zijn gefinancierd met vreemd vermogen (leningen en schuldpapier), ten opzichte van eigen vermogen (waaronder vermogen van aandeelhouders). Binnen beleggingsfondsen verduidelijkt de schuldgraad hoeveel het fonds leent voor beleggingsdoeleinden.

Schuldpapier van noodlijdende bedrijven

Een effect dat is uitgegeven door een bedrijf dat ofwel in verzuim is of een hoog risico op wanbetaling vertegenwoordigt en een aanzienlijk beleggingsrisico met zich meebrengt.

Sectoren/aandelen met een lage duration

In de regel hoog gewaardeerde aandelen van uiterst winstgevende bedrijven die weinig investeren en weinig risico met zich meebrengen.

Seculiere thema’s

Langetermijnthema’s met een sterk groeipotentieel.

Secured loan

Een lening waar de lener onderpand tegenover stelt, die de uitlener ontvangt als de lener de betalingsverplichtingen niet nakomt.

Shanghai/Shenzhen Stock and Bond Connect

Een samenwerkingsverband tussen de effectenbeurzen van Hongkong, Sjanghai en Shenzhen en de Chinese interbancaire obligatiemarkt. Deze regelingen voor markttoegang maken het voor internationale en binnenlandse Chinese beleggers mogelijk te handelen in effecten op elkaars markten via de faciliteiten voor handel en clearing van hun eigen beurs.

Sharpe-ratio

Een maatstaf voor het risicogecorrigeerde portefeuillerendement. Een hoge Sharpe-ratio betekent een beter risicogecorrigeerd rendement. Met deze maatstaf wordt gemeten in hoeverre het behaalde rendement terug te voeren is op de expertise van de fondsbeheerder, en in hoeverre het juist te danken is aan buitensporige genomen risico's.

Short gaan op rentefutures van Amerikaanse Treasuries

Het verkopen van een derivatencontract in de hoop dat de koers gaat dalen om het contract vervolgens weer terug te kopen met een winst.Met een shortpositie in een rentefuture hoop je op een stijgende rente en dus een dalende koers.

Short-positie

Fondsmanagers gebruiken deze techniek om overgewaardeerde effecten te lenen en vervolgens te verkopen. Het doel is om de verkochte effecten terug te kopen als de koers daalt. Deze positie levert winst op als het effect in waarde daalt. Icbe-fondsen kunnen van derivaten gebruikmaken – zoals CFD's – om een short-positie te simuleren.

Shortposities in Amerikaanse staatsobligatiefutures

Amerikaanse staatsobligatiefutures zijn gestandaardiseerde derivatencontracten voor het op termijn kopen en verkopen van Amerikaanse staatsobligaties. Een shortpositie in Amerikaanse staatsobligatiefutures is een strategie om te profiteren van een verwachte koersdaling van de onderliggende obligaties.

SICAV

Société d'investissement à capital variable. Dit een gebruikelijke structuur voor Europese fondsen. De meeste zijn ICBE-conform.

Slechte lening

Een lening waarvan de lener de rentebetalingen niet kan voldoen, of die de lener niet tijdig heeft kunnen terugbetalen.

Solvabiliteit

Een maatstaf voor vreemd vermogen van een bedrijf die weergeeft in hoeverre de activiteiten zijn gefinancierd door externe geldverstrekkers en in hoeverre door aandeelhouders. Het is de maatstaf voor de schuldgraad van een bedrijf. Binnen beleggingsfondsen geeft dit weer hoeveel geld het fonds leent om te kunnen beleggen.

Sortino-ratio

Een ratio waarmee het portefeuillerendement kan worden getoetst voor bepaalde niveaus van 'slechte' (neerwaartse) risico's. Het is een bewerking van de Sharpe-ratio: hierbij wordt alleen het neerwaartse risico meegewogen, gemeten als het rendement onder de risicovrije rente. Een hoge Sortino-ratio wijst erop dat het behaalde rendement hoog is ten opzichte van het neerwaartse risico dat is genomen.

Spread/creditspread

Het verschil tussen de rente op een bedrijfsobligatie en een gelijkwaardige staatsobligatie.

Staatsobligaties

Obligaties uitgegeven door overheden, die kunnen luiden in de lokale valuta of in een buitenlandse valuta. Staatsschuld kan ook verwijzen naar de totale overheidsschuld van een land.

Stagflatie

Een relatief zeldzame situatie waar inflatiestijgingen samenvallen met bijzonder zwakke economische groei.

Standaarddeviatie

Een statistische maatstaf voor de afwijking of spreiding van een set waarden/gegevens. Een lage standaarddeviatie geeft aan dat de waarden meestal dicht bij het gemiddelde liggen terwijl een hoge standaarddeviatie betekent dat de waarden meer verspreid zijn. Voor de waardering van beleggingen kan de standaarddeviatie een maatstaf bieden voor de historische volatiliteit van een belegging.

Standaardafwijking/-deviatie

Een maatstaf voor de variatie of spreiding van een set waarden/gegevens. Een lage standaarddeviatie wijst erop dat de waarden in de regel niet veel van het gemiddelde afwijken, terwijl een hoge standaarddeviatie inhoudt dat de waarden meer variëren. Beleggers kunnen de standaardafwijking gebruiken om de historische volatiliteit van een belegging te beoordelen.

Steiler wordende rentecurve

De rentecurve is een grafiek die de rente op obligaties van vergelijkbare kwaliteit afzet tegen hun looptijd. Een steiler wordende rentecurve wijst er meestal op dat beleggers een stijgende inflatie en een sterkere economische groei verwachten.

Sterkte van de balans

De financiële positie van een onderneming. Zie ook: balans.

Stock Connect

Een samenwerking tussen de aandelenbeurzen van Hongkong, Shanghai en Shenzhen. Stock Connect maakt het voor internationale en binnenlandse Chinese beleggers mogelijk te handelen in effecten op elkaars markten via de faciliteiten voor handel en clearing van hun eigen beurs.

Structurele factor/verandering

Een economische situatie die ontstaat als een sector of markt de manier verandert waarop het functioneert of opereert. Dit kan worden toegeschreven aan een nieuwe economische ontwikkeling, verschuivingen in de pools van kapitaal en arbeid, de vraag naar en het aanbod van natuurlijke hulpbronnen, veranderingen in de politiek en de regelgeving, het belastingsysteem, etc.

Structurele stagnatie

Een aanhoudende periode van beperkte of uitblijvende economische groei.

Structurele thema's

Beleggingthema's die zich over de lange termijn afspelen die aanzienlijke groei beloven.

Systeemrisico

Het risico op kritieke of schadelijke veranderingen in het brede financiële systeem die gevolgen zouden hebben voor alle markten en beleggingscategorieën.

T

Taper-paniek

De reactie van de markten op de uitlatingen van de voorzitter van de Amerikaanse Federal Reserve in mei 2013: deze liet doorschemeren dat de centrale bank tapering (afbouw van stimuleringsmaatregelen) overwoog voor haar obligatie-aankoopprogramma (monetaire verruiming).

Technische analyse

De analyse van esoterische factoren, zoals marktliquiditeit en het gedrag van beleggers, en hoe die de koers van effecten beïnvloeden. Dit staat in tegenstelling tot een fundamentele analyse, waarbij wordt gekeken naar factoren als de gezondheid van ondernemingen en de kwaliteit van managementteams.

Tekort op de lopende rekening

Wanneer de waarde van de goederen en diensten die een land importeert hoger is dan de waarde van de goederen en diensten die dat land exporteert.

Toetredingsdrempels

Factoren die de toetreding tot een sector of activiteit moeilijker maken, zoals hoge opstartkosten, octrooien, merkentrouw enz.

Top-down

Een top-down fondsbeheerder baseert zijn portefeuille voornamelijk op het economische klimaat en beslissingen voor asset-allocatie. Dit staat in tegenstelling tot een benadering op basis van criteria voor individuele effecten, bottom-up genoemd.

Total return swap

Een derivaat waarbij een van beide partijen het totale rendement uit een onderliggende positie of marktindex ontvangt in ruil voor periodieke betalingen, vaak op basis van de LIBOR.

Tracking error

Hiermee wordt gemeten in hoeverre het behaalde portefeuillerendement afwijkt van de gekozen benchmark. Hoe lager de tracking error, des te meer het rendement met dat van de index overeenkomt.

U

Up-Market Capture Ratio

Een maatstaf voor het algehele rendement van een portefeuille vergeleken met een index, wanneer die index is gestegen. Wanneer de benchmark bijvoorbeeld 10% is gestegen en de portefeuille een Up-Market Ratio van 110 heeft, wil dat zeggen dat de beheerder in de regel 11% rendement heeft behaald (en de benchmark daarmee met 1 procentpunt heeft verslagen).

Use case

Een term uit de software engineering en systeemkunde die beschrijft hoe gebruikers een systeem gebruiken om een bepaald doel te bereiken.

Uitkeringspercentage

Het percentage van de winst dat jaarlijks als dividend aan de aandeelhouders wordt uitgekeerd.

V

Value-trap

Een aandeel dat goedkoop lijkt vanwege een aantrekkelijke waardering (zoals een lage k/w) en beleggers aantrekt die op zoek zijn naar een koopje, maar waarvan de koers uiteindelijk niet stijgt of zelfs daalt. Dit kan gebeuren als het bedrijf of de sector in de problemen verkeert, of als er sprake is van veel concurrentie, een gebrek aan winstgroei of ineffectief management.

Valuta-afdekking

Een transactie die is bedoeld om de waarde van een positie te beschermen tegen ongewenste valutaschommelingen. Dit wordt gedaan met derivaten.

Vastgoedbeheer

Binnen vastgoedbeleggingen verwijst dit naar het doorlopende beheer van vastgoed. Het kan gaan om het heronderhandelen van bestaande contracten met huurders (voor langere of gunstiger voorwaarden) of het renoveren van gebouwen.

Vastrentende waarden

Zie obligatie.

Veilige haven

Een belegging die in principe geen correlatie heeft met de performance van aandelen en obligaties, zoals goud, Amerikaanse staatsobligaties, de Amerikaanse dollar, cash, etc.

Vermogen

Met betrekking tot een portefeuille verwijst het vermogen naar de intrinsieke waarde van een fonds. In algemenere zin kan deze term worden gebruikt voor de financiële waarde van een belegd bedrag in een onderneming of beleggingsportefeuille.

Verruimend beleid

Een verruimend beleid van de monetaire autoriteiten heeft als doel de hoeveelheid geld te vergroten en de economische activiteit te stimuleren, voornamelijk door de rente laag te houden. Zo worden bedrijven, particulieren en banken gestimuleerd om te lenen.

Volatiliteit

Maatstaf voor de beweeglijkheid van de koers van een portefeuille, effect of index. Als de koers sterk op en neer beweegt, is er sprake van een hoge volatiliteit. Als de koers licht en langzaam op en neer beweegt, is er sprake van een lage volatiliteit. Een hogere volatiliteit wijst erop dat er meer risico aan de belegging kleeft.

Voorraadrotatie

Meet hoeveel keer een bedrijf in een bepaalde periode de verkochte voorraad gemiddeld kan vervangen. Retailbedrijven en supermarkten hebben een hoog volume en een lage marge, en hebben meestal een hoge voorraadrotatie.

Vrije kasstroom

De contanten die een bedrijf overhoudt na aftrek van de dagelijkse operationele kosten en kapitaaluitgaven. Hiermee kan het bedrijf vervolgens investeringen doen, dividenden uitkeren of zijn schuldenlast afbouwen.

W

Waardebeleggen

Waardebeleggers richten zich op bedrijven die ondergewaardeerd zijn door de markt en waarvan ze verwachten dat de aandelenkoers stijgt. Een populaire strategie is het kopen van bedrijven met een lage k/w. Zie ook groeibeleggen.

Waarderingen

Cijfers die worden gebruikt om de prestaties, de financiële gezondheid en toekomstige winstverwachtingen van een bedrijf te meten, zoals de koers-winstverhouding (k/w) en het rendement op eigen vermogen.

Wanbetaling

Een debiteur (zoals de emittent van een obligatie) die niet aan zijn verplichtingen ten aanzien van rentebetalingen of terugbetaling van de nominale waarde op het overeengekomen tijdstip voldoet.

Weighted Average Maturity (WAM)

Gewogen gemiddelde looptijd, oftewel de gemiddelde resterende tijd tot de beleggingen in een portefeuille aflopen.

Wet van Moore

De wet is in 1965 bedacht door Gordon E. Moore, medeoprichter van Intel, en stelt dat het aantal transistors dat op een chip past om het andere jaar grofweg verdubbelt, waardoor de technologie in de loop van de tijd kleiner, sneller en goedkoper wordt.

Winst per aandeel (WPA)

De winst die een bedrijf maakt per uitstaand aandeel. Beleggers weten deze maatstaf heel goed te vinden als ze de winstgevendheid van een bedrijf willen beoordelen. De WPA is vrij eenvoudig te berekenen: neem hiervoor de netto-winst van een bedrijf en deel dit door het aantal uitstaande aandelen.

Winstmarge

De mate waarin de omzet van een product of dienst de bedrijfs- en productiekosten overtreft.

X

Er zijn geen definities voor de letter X in deze begrippenlijst.

Y

Yield to worst

Deze maatstaf is relevant voor obligaties met speciale eigenschappen, zoals een call (wanneer de emittent de obligatie op een vooraf vastgestelde datum kan herroepen). De Yield to Worst is hierbij het laagste rendement dat een obligatie kan opleveren, op voorwaarde dat de emittent aan zijn betalingsverplichtingen voldoet.

Yieldcurve

Een grafiek die de rente op obligaties van vergelijkbare kwaliteit afzet tegen hun looptijd. In een normale/schuin oplopende yieldcurve is de rente op langlopende obligaties hoger dan de rente op kortlopende obligaties. Een yieldcurve kan marktverwachtingen signaleren over de economische richting van een land.

Z

Zakelijk vastgoed

Vastgoed dat wordt gebruikt voor zakelijke doeleinden. Zakelijk vastgoed kent drie belangrijke sectoren: winkels, kantoren en industrie. Woningen vallen hier niet onder.

Zelfrijdende auto

Een voertuig dat in het verkeer naar een bepaalde bestemming rijdt zonder menselijke tussenkomst.

Zero lower bound

Met de zero lower bound wordt bedoeld dat de korte rente op, of in de buurt van, nul is beland, wat het voor centrale banken moeilijker maakt de economie te stimuleren.

Zijwaarts bewegen

Wanneer de beweging van de markt relatief klein is (omhoog of omlaag).